Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ6856

Datum uitspraak2004-07-30
Datum gepubliceerd2004-08-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/2979 AAW/WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Een geval als bedoeld in artikel 18, derde lid, van de Beroepswet. Tegen zo'n beslissing kan slechts tegelijkertijd met een hoger beroep tegen de einduitspraak, hoger beroep worden ingesteld.


Uitspraak

03/2979 AAW/WAO U I T S P R A A K inzake een geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij besluit van 22 oktober 2002 heeft gedaagde appellants uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschikt-heidsverzekering (WAO) met ingang van 1 juli 1994 ingetrokken. Tegen dat besluit heeft appellant twee bezwaarschriften ingediend, het ene wat de AAW-uitkering en het andere wat de WAO-uitkering betreft. Gedaagde heeft deze bezwaren bij beslissing op bezwaar van 3 februari 2003 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen het bestreden besluit twee beroepschriften ingediend; een beroep-schrift, gedateerd 7 februari 2003, betreffende het WAO-gedeelte, en een beroepschrift, gedateerd 13 februari 2003, betreffende het AAW-gedeelte van dat besluit. Ervan uitgaande dat tegen een besluit slechts eenmaal beroep kan worden ingesteld heeft de rechtbank 's-Gravenhage één zaak aangelegd, geregistreerd onder nummer AWB 03/578, waarin het beroepschrift van 7 februari 2003 als beroepschrift en het beroepschrift van 13 februari 2003 als aanvullend beroepschrift is aangemerkt. Appellants verzoek om zijn beroepschrift van 13 februari 2003 af te splitsen van de beroepszaak onder nummer AWB 03/578 en de door middel van twee beroepschriften aanhangig gemaakte zaken in twee afzonderlijke procedures te behandelen is door de rechtbank afgewezen. Van deze beslissing is aan appellant mededeling gedaan bij griffiersbrief van 10 juni 2003. Tegen deze beslissing heeft appellant hoger beroep ingesteld op bij beroepschrift van 11 juni 2003 aangevoerde gronden. Na enige correspondentie met de behandelend kamervoorzitter van de Raad heeft appellant het hoger beroep gehandhaafd. Gedaagde heeft bij verweerschrift van 7 november 2003 gereageerd op het door appellant ingediende beroepschrift. Bij brief van 29 maart 2004 heeft appellant nog enkele stukken ingezonden. Het hoger beroep is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 7 mei 2004, waar appellant in persoon is verschenen. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door M.L. Turnhout, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemers- verzekeringen. II. MOTIVERING De Raad overweegt het volgende. In artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet is geregeld tegen welke uitspraken van een rechtbank of de voorzieningenrechter van een rechtbank hoger beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. In artikel 18, tweede lid, van de Beroepswet is geregeld tegen welke uitspraken geen hoger beroep kan worden ingesteld. In artikel 18, derde lid, van de Beroepswet is bepaald dat tegen andere beslissingen van de rechtbank onderscheidenlijk de voorzieningenrechter slechts tegelijkertijd met het hoger beroep tegen de in het eerste lid bedoeld uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld. De beslissing van de rechtbank om het beroepschrift van 13 februari 2003 niet afzonderlijk doch in samenhang met het beroepschrift van 7 februari 2003 in behandeling te nemen is een 'andere beslissing van de rechtbank' als bedoeld in artikel 18, derde lid, van de Beroepswet. Tegen die beslissing kon derhalve slechts tegelijkertijd met een hoger beroep tegen de - inmiddels op 15 december 2003 gegeven - einduitspraak in de zaak met nummer AWB 03/578 hoger beroep worden ingesteld. Appellant heeft er echter welbewust voor gekozen om zijn procedurele bezwaren tegen de door de rechtbank genomen beslissing over de wijze van behandelen van het beroepschrift van 13 februari 2003 op een niet in de Beroepswet voorziene wijze aan de Raad voor te leggen. Dat staat hem uiteraard vrij, maar daarmee heeft hij zichzelf in de positie gebracht dat hij geen inhoudelijk oordeel over zijn bezwaren tegen de door de rechtbank gemaakte keuze kan verkrijgen, omdat er, los van een einduitspraak, geen hoger beroep openstaat. Het hoger beroep moet mitsdien niet-ontvankelijk worden verklaard. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en prof. mr. J.B.J.M. ten Berge als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2004. (get.) J. Janssen. (get.) A.C.W. van Huussen.